- Straße
- Straße〈v.; Straße, Straßen〉1 straat, weg2 zee-engte, straat♦voorbeelden:1 eine Straße erster, zweiter Ordnung • een primaire, secundaire wegauf gerader Straße • op de rechte wegauf offener Straße • op de openbare weg, (midden) op straat〈informeel; figuurlijk〉 mit etwas die Straße pflastern können • met iets de straten kunnen plaveien〈informeel; figuurlijk〉 auf die Straße gehen • (a) de straat opgaan 〈om te demonstreren〉; (b) de straat opgaan 〈van prostituees〉〈figuurlijk〉 auf der Straße liegen • (a) op straat rondhangen; (b) op straat staan • (c) (met de auto) onderweg zijnder Transport auf der Straße • het transport over de weg〈informeel〉 jemanden auf die Straße schicken • iemand laten tippelenjemanden auf die Straße schmeißen, werfen • iemand op straat zetten〈figuurlijk〉 auf der Straße sitzen • op straat staanVerkauf über die Straße • verkoop langs de openbare weg, straatverkoopüber die Straße gehen • de straat, weg overstekener wohnt über der Straße • hij woont aan de overkant (van de straat, weg)〈figuurlijk〉 ein Mädchen von der Straße • een prostituee, straathoer
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.